4. Installatie
4.1. Uitpakken en omgaan met de accu
Wees voorzichtig bij het uitpakken van de accu. Accu's zijn zwaar. Til de accu niet op aan de klemmen of aan de BMS-kabels. De accu heeft twee handgrepen aan de weerszijden. Het gewicht van de accu is te vinden in het Technische gegevens-hoofdstuk.
Zorg ervoor vertrouwd te raken met de accu. De belangrijkste accuklemmen, boven op de accu, hebben een “+” -symbool en de negatieve pool wordt aangegeven door een “-”-symbool om te zorgen voor correcte polariteit.
Elke accu heeft twee BMS-kabels voor communicatie met het BMS. Eén kabel heeft een mannelijke 3-polige aansluiting en de andere heeft een vrouwelijke 3-polige aansluiting. Afhankelijk van het accumodel bevinden de BMS-kabels zich aan één zijde van de accu of aan twee tegenoverliggende zijden van de accu.
Zorg ervoor dat de BMS-kabels niet gescheurd of beschadigd raken bij het hanteren van de accu.
4.2. Download en installeer de VictronConnect-app
Download de VictronConnect-app voor Android, iOS of macOS uit hun respectievelijke app-stores. Voor meer informatie over de app, raadpleeg de VictronConnect-productpagina.
4.2.1. De firmware van de accu bijwerken
Voordat de accu wordt gebruikt, is het belangrijk om te controleren of de accu van de meest actuele firmware is voorzien. De firmware kan worden gecontroleerd en bijgewerkt met de VictronConnect-app. Zorg er ook voor dat de nieuwste VictronConnect-versie wordt gebruikt. Dit zorgt ervoor dat de nieuwste accu-firmwareversie beschikbaar is.
De VictronConnect-app kan bij de eerste verbinding vragen om de firmware bij te werken. Als dit het geval is, voer dan een firmware-update uit. Controleer, wanneer de accu niet automatisch bijwerkt, of de firmware reeds bijgewerkt is met de volgende procedure:
|
4.3. Initieel opladen vóór gebruik
4.3.1. Waarom de accu’s voor gebruik geladen moeten worden.
Lithiumaccu's zijn voor ongeveer 50 % geladen als ze verstuurd worden vanuit de fabriek. Dit is een verplichting voor veilig transport. Door verschillen in transportroutes en opslag hebben de accu’s echter niet allemaal dezelfde laadstatus als ze worden geïnstalleerd.
Het ingebouwde systeem voor accucelbalanceren is alleen in staat kleine verschillen in laadstatus tussen de accu’s te herstellen. Nieuwe accu's kunnen grote laadstatusverschillen hebben die niet gecorrigeerd kunnen worden als ze op die manier geïnstalleerd worden, vooral wanneer de accu's in serie geschakeld zijn.Let op dat verschillen in laadstatus tussen accu's niet hetzelfde is als onbalans tussen celspanningen in een accu. Dit omdat de celbalanscircuits in de ene accu de cellen in een andere accu niet kunnen beïnvloeden. Raadpleeg voor meer details over celbalanceren, het Celbalancering hoofdstuk.
4.3.2. Hoe de accu’s te laden voor gebruik
Waarschuwing
Gebruik altijd een door een BMS aangestuurde lader tijdens het individueel laden van lithiumaccu's.
Wanneer, voor een specifieke reden, de initiële laadprocedure uitgevoerd moet worden zonder een BMS (niet aanbevolen), controleer dan het Initiële laadprocedure zonder BMS hoofdstuk in bijlage voor details.
Initiële laadprocedure:
Als een accubank bestaat uit accu's die in serie geschakeld zijn om een hogere spanningsbank te maken, dan moet elke accu eerst individueel geladen worden. Gebruik een specifieke lader of een omvormer/acculader met een BMS om het initiële laden uit te voeren.
Alleen een enkele accu of een bank met parallel geschakelde accu's kan als één geladen worden.
Raadpleeg de BMS-handleiding voor het instellen van het BMS.
Stel de acculader in op het laadprofiel zoals aangegeven in de Instellingen acculader sectie.
Zorg ervoor dat de accu, het BMS en de lader met elkaar communiceren. Controleer dit door één van de BMS-kabels los te koppelen van het BMS en controleer of de lader wordt uitgeschakeld. Sluit vervolgens de BMS-kabel opnieuw aan en controleer of de lader weer wordt ingeschakeld.
Schakel de acculader aan en controleer of de acculader de accu oplaadt.
Let op dat, wanneer er tijdens het laden een onbalans tussen de accucellen voorkomt, het BMS de acculader herhaaldelijk kan in- en uitschakelen. De acculader wordt enkele minuten lang uitgeschakeld en dan opnieuw ingeschakeld voor een korte tijdsperiode, voor opnieuw uitgeschakeld te worden. Wees niet ongerust, dit patroon wordt herhaald tot de cellen gebalanceerd zijn. Wanneer de cellen gebalanceerd zijn, schakelt de acculader niet uit tot de accu volledig geladen is.
De accu is volledig opgeladen wanneer de acculader de druppelfase heeft bereikt en de VictronConnect-app accucelstatus “gebalanceerd” is. Wanneer de accucelstatus “onbekend” of “ongebalanceerd” is, dan moet de acculader meerdere keren automatisch opnieuw opstart worden totdat de accucelstatus “gebalanceerd” is. De verschillende statussen worden beschreven in het Celbalancering hoofdstuk.
4.4. Montage
Montage moet aan de volgende vereisten voldoen:
De accu kan rechtop of op de zijkant worden gemonteerd, maar niet met de accuklemmen omlaag gericht. Houd er rekening mee dat dit niet geldt voor het 12,8 V/330 Ah-model, dat alleen rechtop geïnstalleerd kan worden.
De accu is alleen geschikt voor gebruik binnenshuis en moet op een droge plek geïnstalleerd worden.
Accu's zijn zwaar. Gebruik, bij het verplaatsen van de accu naar de bestemmingslocatie, geschikt transportmateriaal.
Zorg voor een adequate en veilige montage omdat de accu in een projectiel kan veranderen bij een auto-ongeval.
Accu's produceren een zekere hoeveelheid warmte als ze geladen of ontladen worden. Houd voor ventilatiedoeleinden 20 mm ruimte aan alle vier zijden van de accu.
4.5. Accukabels aansluiten
Let op de polariteit van de accu bij het aansluiten van de accuklemmen op een DC-systeem of op andere accu's. Zorg ervoor dat er geen kortsluiting ontstaat bij de accuklemmen.
Sluit de kabels aan zoals aangegeven in het schema:
|
Gebruik bij het aandraaien van de bout het juiste aanhaalmoment zoals aangegeven in de tabel en gebruik geïsoleerde gereedschappen die overeenkomen met de grootte van de boutkop.
Accumodel | Draad | Aanhaalmoment |
---|---|---|
12,8 V - 50 Ah, 60 Ah, 100 Ah en 25,6 V - 100 Ah | M8 | 10 Nm |
12,8 V - 160 Ah, 200 Ah en 25,6 V - 200 Ah | M8 | 14 Nm |
12,8 V - 300 Ah, 330 Ah | M10 | 20 Nm |
4.5.1. Kabeldoorsnede en zekeringwaarden
Gebruik accukabels met een dwarsdoorsnede die overeenkomt met de stromen die in het accusysteem verwacht kunnen worden.
Accu's kunnen zeer hoge stromen produceren; het is daarom van essentieel belang dat alle elektrische aansluitingen op een accu gezekerd worden.
De accukabels moeten voldoende doorsnede hebben om de maximaal verwachte systeemstroom te dragen. Een geschikte nominale zekering moet voor de doorsnede van de accukabel gebruikt worden.
Raadpleeg het boek Wiring Unlimitedvoor meer informatie over de dwarsdoorsnede van de kabel, de zekeringtypen en de zekeringwaarden.
De maximale ontladingsstroom van de accu wordt in de Technische gegevens tabel aangegeven. De systeemstroom en dus ook de zekeringswaarde mogen deze waarde niet overschrijden. De zekering moet overeenkomen met de laagste stroom, oftewel de kabelstroomclassificatie, de accustroomclassificatie of de stroomclassificatie van het systeem.
4.5.2. Een enkele accu aansluiten
|
4.5.3. Meerdere serie geschakelde accu's
|
4.5.4. Meerdere parallel geschakelde accu's
|
4.5.5. Het aansluiten van meerdere accu’s in serie / parallel
|
4.5.6. Accubanken die uit verschillende accu’s bestaan
Bij het samenstellen van een accubank, zouden alle accu’s idealiter dezelfde capaciteit, dezelfde leeftijd en van hetzelfde model moeten zijn. Er zijn echter situaties waarin dit niet mogelijk is, zoals wanneer de capaciteit uitgebreid moet worden door meer accu’s toe te voegen, of wanneer er een enkele accu vervangen moet worden uit een accubank. Volg in die gevallen de richtlijnen zoals vermeld in de onderstaande tabel.
Type accubank | Verschillende capaciteiten toegestaan? | Verschillende leeftijden toegestaan? |
---|---|---|
Parallel | Ja | Ja |
Reeks | Nee1) | Ja2) |
Reeks/parallel - binnen een reeks | Nee1) | Ja2) |
Reeks/parallel - Als een hele reeks wordt vervangen of eraan wordt toegevoegd | Ja | Ja |
1) Alle accu's moeten dezelfde capaciteitsclassificatie en hetzelfde onderdeelnummer hebben 2) Het leeftijdsverschil mag niet groter zijn dan 3 jaar |
Achtergrondinformatie:
Omdat oude accu's verminderde capaciteiten hebben, resulteert het in serie schakelen met nieuwe accu's of het verbinden van accu's met verschillende capaciteiten, in een onbalans tussen de accu's. Deze onbalans neemt in de loop van de tijd toe en veroorzaakt een vermindering van de totale capaciteit van de accu. In theorie bepaalt de accu met de kleinste capaciteit de totale capaciteit van de reeks maar in werkelijkheid vermindert de onbalans de totale capaciteit van de reeks nog verder. Als een accu van 50 Ah bijvoorbeeld in een reeks wordt geplaatst met een accu van 100 Ah, dan is de totale capaciteit van de reeks 50 Ah. Maar na verloop van tijd raken de accu’s uit balans, en wanneer de onbalans bijvoorbeeld 10 Ah is geworden, dan is de totale capaciteit van de accu 50 Ah-10 Ah = 40 Ah. De cellen van de volste accu ervaren tijdens het opladen een te hoge spanning, terwijl ze de overtollige spanning niet naar de andere accucellen kunnen sturen. Het BMS komt constant tussenbeide, en dit heeft tot gevolg dat de accu die het leegst is, te veel wordt ontladen en dat de volste accu te veel geladen wordt.
Tip
Het toevoegen van een Battery Balancer aan een serie reeks vermindert de onbalans. Dit is het enige ogenblik dat er iets verbonden moet zijn aan accu-verbindingspunten.
4.6. Het BMS aansluiten
Elke accu heeft twee BMS-kabels met een M8 mannelijke en M8 vrouwelijke connector die moeten worden aangesloten op het BMS.
Hoe de kabels aan te sluiten:
Bij een enkele accu, sluit beide BTV-kabels rechtstreeks aan op het BMS.
Sluit,bij een accubank met meerdere accu’s, elke accu (in serie) aan en sluit de eerste en laatste BTV-kabel aan op het BMS. De accu’s kunnen in elke volgorde onderling aangesloten worden.
Indien het BMS te ver weg is voor het bereik van de kabels kan men gebruik maken van de optionele verlengkabels. De BTV-verlengkabels zijn beschikbaar in paren en zijn beschikbaar in verschillende lengtes. Voor meer informatie raadpleeg de BTV-verlengkabel productpagina.
4.7. Accu-instellingen en instelling via VictronConnect
4.7.1. Accu-instellingen
De standaardinstellingen in de accu zijn geschikt voor de meeste toepassingen. Het is niet nodig deze instellingen aan te passen tenzij de toepassing zeer specifieke condities vereist.
Als de instellingen moeten worden gewijzigd, gebruik dan de VictronConnect-app. Klik op het instellingensymbool om toegang te krijgen tot de instellingen .
4.7.2. Accu temperatuurcompensatie
Deze instelling kan worden gebruikt om een compensatie in te stellen om de nauwkeurigheid van de accu temperatuurmeting te verbeteren.
De standaardwaarde is 0 °C en het bereik ligt tussen de -10 °C en +10 °C.
4.7.3. Minimale temperatuur toegestaan om op te laden
Deze instelling definieert de laagste temperatuur waarbij het BMS het opladen van de accu toestaat.
Een lithium accucel zal permanente schade oplopen wanneer deze wordt opgeladen bij temperaturen onder 5 °C.
De standaardwaarde is 5 °C en het bereik ligt tussen de -20 °C en +20 °C.
Waarschuwing
Als deze temperatuur onder 5 °C wordt ingesteld, dan zal de garantie niet meer gelden.
4.7.4. Vooralarm drempelwaarde voor een te lage celspanning
Als de celspanning beneden deze grens komt, dan zal een Pre-Alarm-signaal gestuurd worden naar het BMS. Het doel van het vooralarm is om de gebruiker te waarschuwen dat het systeem op het punt staat uit te schakelen door te lage spanning. Raadpleeg voor meer details hoofdstuk Het Pre-Alarm signaal.
De standaardwaarde is 3,10 V, het bereik is 2,80 V tot 3,15 V.
Als de Pre-Alarm drempel is ingesteld op een hogere spanning, dan komt de waarschuwing eerder dan wanneer deze is ingesteld op een lagere spanning. Een vroegere waarschuwing geeft de gebruiker meer tijd om actie te ondernemen en te voorkomen dat het systeem uitschakelt. In elk geval is er op zijn minst 30 seconden tussen vooralarm en systeemuitschakeling.
4.7.5. Celspanning toegestaan voor ontlading
Een lithium accucel wordt beschadigd als de celspanning te laag wordt. Om dit te voorkomen schakelt het BMS alle belastingen uit door een signaal te versturen naar de belasting of het belastingsontkoppelingapparaat zodra één van de cellen de toegestaan voor ontladen-spanning bereikt.
De standaardwaarde (laagste accucelspanning waarbij het ontladen van de accu niet toegestaan is): 2,80 V (bereik is 2,60 V tot 2,80 V)
Wij raden aan deze instelling niet te veranderen. Het enige scenario waarop een lagere instelling van toepassing kan zijn is in noodsystemen waarin het een vereiste kan zijn de accu zover als mogelijk te ontladen en daarbij een gedeelte van de algemene levensduur van de accu op te offeren.
Als de toegestaan te ontladen-spanning op een lage waarde is ingesteld, dan zal er minder reservecapaciteit zijn dan wanneer deze is ingesteld op een hogere waarde, bijvoorbeeld:
Op 2,8 V celspanning is er ongeveer 3 % capaciteit over in de accu.
Op 2,6 V celspanning is er ongeveer 1 % capaciteit over in de accu.
Let op
Meer reserve capaciteit is belangrijk. Als er minder reservecapaciteit is, moet de accu haast onmiddellijk opnieuw geladen worden nadat een afsluiting door te lage spanning zich voorgedaan heeft. Als de accu niet opnieuw geladen wordt, dan zal deze door zelfontlading verder ontladen en sneller op het punt komen waarop een of meerdere cellen beschadigen door een te lage celspanning. Dit zal een permanente reductie in accucapaciteit en / of levensduur veroorzaken.
4.8. Instellingen acculader
De aanbevolen laadparameters voor de laadbronnen zijn:
Voor 12,8 V modellen: 14,20 V absorptiespanning, 2 uur absorptietijd en 13,50 V druppelspanning
Voor 25,6 V modellen: 28,40 V absorptiespanning, 2 uur absorptietijd en 27,00 V druppelspanning
Raadpleeg voor de aanbevolen laadstromen het Laden van de accu en aanbevolen laadinstellingen hoofdstuk en raadpleeg de tabel in het Technische gegevens hoofdstuk.
Raadpleeg de handleidingen op de respectievelijke productpagina voor meer informatie over de laadinstellingen van de individuele laders of omvormers/acculaders.
4.9. Inbedrijfstelling
Zodra alle aansluitingen zijn gemaakt, moet de bedrading van het systeem worden gecontroleerd, het systeem moet worden opgestart en de BMS-functionaliteit moet worden gecontroleerd. Volg deze checklist:
Controleer de polariteit van alle accukabels. | |
Controleer de dwarsdoorsnede van alle accukabels. | |
Controleer of alle accukabelschoenen correct zijn gekrompen. | |
Controleer of alle accu-aansluitingen vast zitten (overschrijdt niet het maximale aanhaalmoment). | |
Trek zachtjes aan elke accukabel en kijk of de aansluitingen goed vast zitten. | |
Controleer alle BMS-kabelaansluitingen en controleer of de connectorschroefringen volledig zijn vastgeschroefd. | |
Maak met VictronConnect verbinding met elke accu. | |
Controleer of elke accu de meest recente firmware heeft. | |
Controleer of elke accu dezelfde instellingen heeft. | |
Sluit de positieve en negatieve DC-kabel van het systeem aan op de accu (of accubank). | |
Controleer de zekeringswaarde(s) van de reeks (indien van toepassing). | |
Installeer de zekering(en) in de reeks (indien van toepassing). | |
Controleer de waarde van de hoofdzekering. | |
Installeer de hoofdzekering. | |
Controleer of alle acculaadbronnen zijn ingesteld op de juiste laadinstellingen. | |
Schakel alle acculaders en belastingen in. | |
Controleer of het BMS aan gaat. | |
Ontkoppel een willekeurige BMS-kabel en controleer of het BMS alle laadbronnen en alle belastingen uitschakelt. | |
Sluit het BMS-kabel opnieuw aan en controleer of alle laadbronnen en belastingen weer inschakelen. |